Staat Halsema nou ècht boven de wet?

Afgelopen vrijdag liet burgemeester Halsema (GroenLinks) weten dat zij niet zal meewerken aan het handhaven van het boerkaverbod. De burgemeester gaf hier als reden voor dat dit verbod “zó niet bij Amsterdam past”. De gemeentes Rotterdam en Utrecht gaven hierop aan de handhaving van het verbod laag op hun prioriteitenlijst te zetten. Vanuit de hele politiek leidde deze actie natuurlijk tot veel reacties. De coalitiepartijen en partijen als FVD en PVV hekelden deze uitspraak, maar steun was er ook door bijvoorbeeld haar partijgenoot Jesse Klaver. Zo wordt deze uitspraak natuurlijk al snel een politieke discussie, maar hoe zit deze kwestie nou rechtswetenschappelijk? En wat is nou het verschil tussen de opstelling van Halsema en die van de gemeentes Rotterdam en Utrecht?

Halsema zei niet te zullen meewerken aan de handhaving van het verbod. Hiermee lijkt het erop alsof de burgemeester het verbod wil negeren. Helaas voor Halsema heeft ze deze bevoegdheden niet. Het boerkaverbod is namelijk onderdeel van het strafrecht. Volgens artikel 9 van het Wetboek van Strafvordering is niet de burgemeester, maar de officier van justitie belast met de vervolging van strafbare feiten. De reden hierachter is natuurlijk de eenheid die binnen Nederland heerst wat betreft het strafrecht. In het strafrecht is er sprake van het legaliteitsbeginsel, artikel 1 Wetboek van Strafrecht. Er mag dus enkel gestraft worden voor feiten die bij wet strafbaar zijn gemaakt en dit kan niet per persoon verschillen. Het doel dat hiermee gediend wordt is het creëren van rechtszekerheid binnen Nederland. Dit legaliteitsbeginsel van het strafrecht dient er juist voor dat er geen lokale invulling gegeven kan worden aan het strafrecht. Halsema mag als burgemeester dus niet een verbod negeren.

In Rotterdam en Utrecht werd er gezegd geen prioriteiten te geven aan het handhaven van het boerkaverbod. Hier heeft de burgemeester al meer zeggenschap over. Waar een gemeente nadruk op legt wat betreft het aanpakken van criminaliteit en het bewaren van de openbare orde wordt namelijk bepaald door het driehoeksoverleg. Deze driehoek bestaat uit de burgemeester, de politie en het openbaar ministerie. En zo staat het ook in de wet vormgegeven. Artikel 13.4 van de Politiewet stelt: “In het driehoeksoverleg worden door de burgemeester en de officier van justitie afspraken gemaakt over lokale prioriteiten en criminaliteitsbestrijding.” Het missen van politiecapaciteit voor het handhaven van alle problemen is rechtswetenschappelijk gezien dus een legitieme reden voor het geven van een lagere prioriteit aan het handhaven van het boerkaverbod. Praktisch gezien kan er wel getwijfeld worden aan de geldigheid van deze reden. Veel politici, zoals bijvoorbeeld Annabel Nanninga (FVD), stellen namelijk dat er helemaal niet zoveel politiecapaciteit hiervoor ingezet hoeft te worden. Het ontzeggen van toegang aan iemand met een boerka zal voornamelijk gedaan worden door personeel, zoals conducteurs, in plaats van de politie. Deze hoeft alleen in te grijpen wanneer er gereld zal worden.

Rechtswetenschappelijk zit er dus een significant verschil tussen de opstelling van enerzijds Halsema en aan de andere kant de gemeentes Rotterdam en Utrecht. Halsema bespreekt openlijk dat zij landelijke strafrechtelijke wetgeving gaat frustreren, terwijl de andere gemeentes zeggen de handhaving lager op hun prioriteitenlijst te zetten. De opstelling van Halsema is wettelijk gezien dus onjuist, omdat dit buiten haar bevoegdheden als burgemeester valt, maar zoals de burgemeester waarschijnlijk zelf zal zeggen: “Deze beperkte bevoegdheden passen zó niet bij Amsterdan.”

Sluiten