Wilders en de juridische weegschaal der vrijheid van meningsuiting

Het lijkt een van de meest bediscussieerde onderwerpen van het moment: de vrijheid van meningsuiting. Want hoe ver strekt deze eigenlijk, en mag deze te pas en te onpas worden gebruikt om beschuldigingen van discriminatie weg te wuiven? Er is één persoon die momenteel centraal staat in deze discussie in Nederland: Geert Wilders. Morgen zal de uitspraak zijn in de “minder-Marokkanen-zaak”, welke live wordt uitgezonden door de NOS.

Het begon allemaal met de grote opschudding die hij veroorzaakte met de publicatie van zijn film Fitna op 26 maart 2008. Enige achtergrondinformatie: Fitna betekent ‘beproeving’ in het Arabisch en de oorspronkelijke en letterlijke betekenis luidt als volgt: ‘het in het vuur verhitten van goud en zilver om dat op echtheid te toetsen’. In de Koran wordt het begrip vooral gebruikt om het gevaar aan te duiden wat volgens het heilige boek zou ontstaan indien de moslims terugkeren naar het veelgoden- of heidendom. Wilders koppelt in de film citaten uit de Koran aan terroristische aanslagen in de jaren voorafgaand aan de publicatie van Fitna en schetst vervolgens hoe de islam in zijn ogen invloed heeft op de Nederlandse samenleving. 

Wilders werd, zoals hij al verwachtte, overspoeld met reacties. Zo distantieerde de Nederlandse regering zich bij monde van de toenmalige minister-president Balkenende van de film, terwijl de burgermeester van ‘ons’ Rotterdam zich als volgt uitte: “Moslims moeten nadenken over de angst die heerst voor hun geloof. De meerderheid zwijgt en dat is niet goed. Wij hebben voor Nederland gekozen, juist vanwege de vrijheid hier. Dit moet uitgesproken worden. Ik mis de stem die afstand neemt van het extremisme.”

Het lijkt dus alsof Balkenende van mening was dat de verantwoordelijkheid op grove wijze was geschonden, terwijl Aboutaleb vond dat een dusdanige uiting van gevoelens binnen de Nederlandse vrijheid van meningsuiting valt. 

Toen bekend werd dat Dyab Abou Jahjah afgelopen zomer te gast zou zijn bij het televisieprogramma Zomergasten ontstond wederom een verhitte discussie rondom de vrijheid van meningsuiting. Waar het tegenkamp van zijn optreden in het programma betoogde dat zijn opiniestukken over onder andere de Turkse premier Erdogan en de aanslagen op 9/11 geen plaats verdienden op de Nederlandse televisie, vond het andere kamp dat elke mening het recht heeft om verkondigd te worden, dus ook die van Abou Jahjah. Ook hier dus wederom een verdeling in twee kampen.

“Moslims moeten nadenken over de angst die heerst voor hun geloof. De meerderheid zwijgt en dat is niet goed. Wij hebben voor Nederland gekozen, juist vanwege de vrijheid hier. Dit moet uitgesproken worden. Ik mis de stem die afstand neemt van het extremisme.”

In de huidige zaak tegen Wilders gaat het om de uitspraak van Wilders dat hij “voor minder Marokkanen” zou zorgen op 19 maart 2014. Geert- Jan Knoops, de huidige advocaat van Wilders, stelt in dit proces dat het betitelen van Marokkanen als een ras “absurd” te noemen is. Hierdoor kan volgens hem van belediging van een groep mensen wegens hun ras en aanzetten tot haat en discriminatie, zoals vastgelegd in artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht, niet gesproken worden. De letterlijke tekst van lid 1 van dit artikel luidt als volgt: “Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.”

Het Openbaar Ministerie is van mening dat de uitspraak van Wilders wél in strijd is met het betreffende wetsartikel en heeft een geldboete van €5.000,- geëist. Het OM stelt dat Wilders willens en wetens de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden. Tijdens zijn speech zei hij bijvoorbeeld zelf al: “Ik mag het eigenlijk niet zeggen, want er wordt aangifte tegen je gedaan. En misschien zijn er zelfs officieren die je een proces aandoen”. Het verweer van Knoops ziet toe op het idee dat Wilders met deze uitspraak bedoelde dat “de linkse elite op de achterste benen zou gaan staan”, en niet dat hij zelf al wist dat het strafbaar kon zijn wat hij zei. Daarnaast voert Knoops aan dat het begrip “onverdraagzaamheid” pas eind 2014 voor het eerst werd genoemd in de jurisprudentie, Wilders had begin 2014 dus nog niet kunnen weten dat zijn uitspraken strafbaar zouden zijn.

Juridisch gezien lijkt artikel 7 van de Grondwet in het eerste lid duidelijkheid te verschaffen: “Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.” Het is juist het tweede deel van dit artikel dat de discussie aanwakkert. “Behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet”, wie bepaalt wat deze verantwoordelijkheid inhoudt en, wellicht nog veel belangrijker, wanneer deze verantwoordelijkheid geschonden wordt? 

In Europa is het hoogste orgaan wat zich uit kan spreken over de vraag of de vrijheid van meningsuiting is geschonden het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Bij dergelijke vraagstukken buigt het EVRM zich over artikel 10 van het EVRM, welke start met: “Everyone has the right to freedom of expression” en vervolgt met: “The exercise of these freedoms, since it carries with it duties and responsibilities, may be subject to such formalities, conditions, restrictions or penalties as are prescribed by law and are necessary in a democratic society, in the interests of national security, territorial integrity or public safety, for the prevention of disorder or crime, for the protection of health or morals, for the protection of the reputation or rights of others, for preventing the disclosure of information received in confidence, or for maintaining the authority and impartiality of the judiciary.”

Ook hieruit blijkt dat de vrijheid van meningsuiting geen absoluut recht is. In het tweede lid wordt een opsomming gegeven van situaties waarin het recht op vrije meningsuiting gelimiteerd mag worden, maar wat er exact behoort tot protection of health or morals lijkt niet direct duidelijk. Gelukkig, zoals vaak het geval is met het recht, biedt jurisprudentie enige verduidelijking. Op basis van het Sunday Times-arrest moet de beperking voorzien zijn bij wet, een legitiem doel dienen en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dit laatste is alleen het geval indien er sprake is van proportionaliteit en subsidiariteit. Proportionaliteit en subsidiariteit dient echter nog steeds per zaak opnieuw bepaald te worden. Oftewel: had Geert Wilders de discussie omtrent Marokkanen niet op een andere, minder zware wijze kunnen aanwakkeren en was het wel echt nodig om het publiek te laten scanderen dat zij minder Marokkanen in de stad willen?

Evenals het Nederlands recht biedt het Europees recht dus geen absoluut uitsluitsel over de kaders van dit grondrecht. Kortom: het recht biedt kaders, maar de discussie omtrent de vrijheid van meningsuiting is voorlopig een eindeloze. Brengt de rechter daar morgen verandering in? Er is maar één manier om daarachter te komen…

Sluiten